De aandrijving

Landopwaarts, stroomafwaarts.

Met de aandrijving, die is gebaseerd op een techniek ontleend aan oude Romeinse bouwkunst, kan het Stevelduct functioneren zonder toevoeging van kunstmatig opgewekte energie.
De werking van het Stevelduct is afgeleid van die van het aquaduct. Er moet sprake zijn van een bepaalde waterstroom onder een bepaald verval. Voor de voorgestelde uitvoering, waarin zeecontainers kunnen worden vervoerd, is een hoeveelheid vereist van 60.000 mtr3 per uur Dat zijn grote hoeveelheden die in beweging moeten worden gebracht en gehouden. Daarvoor moet het water op een bepaalde hoogte in het aquaduct worden gepompt.

In de natuur is energie voorhanden die vrij voor het Stevelduct aangewend kan worden waardoor geen kunstmatig opgewekte energie of grote krachtbronnen meer nodig zijn. Die is te vinden in de vorm van potentiële energie die ligt opgeslagen in rivierwater.

communicerende vaten verloop stevelductie

De wet van de communicerende vaten is een regel uit de natuurkunde die zegt, dat in twee vaten die met elkaar verbonden zijn, de vloeistof in beide vaten altijd even hoog zal staan. Van deze wet wordt gebruik gemaakt door water uit de Rijn nabij pakweg Bonn in te laten in een ondergrondse leiding, een Romeinse “sifon”

pand-5 Stevelductie

Samen met de vier overslagstations in West-Brabant, Tilburg, Eindhoven en Venray zorgen de kopstations op de Maasvlakte en in Duisburg ervoor dat de pontons met de vracht een keer met een lift worden opgehoogd naar een volgende of een terugkerend pand. Aan het begin van elk pand landopwaarts staat een communicerend vat om het Stevelduct te voeden. Daarin wordt dus potentiële energie geaccumuleerd. Elk pand heeft een verval van 8 mtr.(= verhang: 20 cm/km). In het pand wordt de potentiële energie omgezet in kinetische.

Het systeem laat zich vervolgens het beste achterstevoren uitleggen met de eindbestemming als begin. Die eindbestemming, Duisburg, is gelegen op 37 mtr. boven NAP. (Duisburg zelf is gelegen op ca. 31 mtr. boven NAP) Om daar met een Stevelduct vanuit het voorliggende tussenstation Venray te kunnen komen is er in een communicerend vat een waterhoogte van 45 mtr. boven NAP benodigd. Het niveau van 45 mtr. boven NAP is beschikbaar nabij Bonn, zoals hierboven vermeld. Daarom communiceert het vat bij Venray met een verbindende leiding met het water in de Rijn bij Bonn. Over de 40 km. in pand 5 vervalt het water 8 mtr. waardoor Duisburg op 37 mtr. wordt bereikt. Op deze manier kan pand 5 van Venray naar Duisburg van water worden voorzien en werkend gemaakt.

Stevelductie overzicht principe 1

De potentiële energie wordt daarmee omgezet in kinetische. De bestendigheid van de aanvoer wordt verzekerd door de natuurlijke werking van de sifon. Bij Duisburg heeft het water nog steeds een niveau van 37 mtr. Met een leiding wordt dit water geleid naar een vat bij tussenstation Eindhoven. Daar heeft het water door de communicerende werking ook die hoogte en kan dus gebruikt worden om het pand 4 tussen Eindhoven en Venray te voeden. Daardoor wordt dat gedeelte van het traject van water voorzien en werkend gemaakt.

Bij Venray heeft het water nog steeds een niveau van 29 mtr. Dus kan dat water gebruikt worden voor pand 3 dat weer gelegen is tussen Tilburg en Eindhoven. Dit kan herhaald worden totdat alle panden tussen Maasvlakte II en Duisburg van water zijn voorzien en werkend zijn gemaakt. Ten slotte heeft het water zodoende een niveau bereikt van 5 mtr. boven NAP. Er is dus nog speelruimte genoeg voor een gedetailleerde uitwerking en om gegarandeerd te kunnen lozen op zee.

Stevelductie overzicht principe 2 Stevelductie overzicht principe 3

Bronnen: NAP, Communicerende vaten, Hoogtekaart Rijn, Potentiële energie

Reageer